Autisme of ADHD in jong en oud, en leren je kamer op te ruimen

Autisme of ADHD in jong en oud, en leren je kamer op te ruimen

Dit interview deed ik in het kader van de serie ‘De Jonge Akademie over de knie‘ op SciencePalooza.nl.

Prof.dr. Hilde Geurts werkt sinds haar promotieonderzoek aan autisme en ADHD. Indertijd was het opmerkelijk te zoeken naar overeenkomsten én verschillen tussen de beide ontwikkelingsstoornissen, maar inmiddels is dit een veelgevolgde benadering. Ze combineert haar werk als onderzoeker met patiëntenzorg, waardoor resultaten uit het onderzoek sneller kunnen worden toegepast in de geestelijke gezondheidszorg. Verder leveren observaties in de zorg ideeën op voor relevant onderzoek.

De titel van onze serie is DJA over de knie. Wanneer bent u voor het laatst over de knie gegaan in uw werk?
Ik denk gisteren! Met een aantal mensen hebben we een grote subsidieaanvraag gedaan. We hebben het al tig keer ingediend en gisteren kregen we weer een afwijzing. Wij denken dat het mede komt omdat we precies tussen twee vakgebieden invallen. Met collega’s uit Nijmegen, Groningen en Amsterdam hebben we er hard aan gewerkt. Gisteren mailden we vooral heen en weer over de teleurstelling, omdat dat het zo’n gaaf project is.

Wat gaat u maandag doen? Heeft u er zin in?
Ik moet van één van mijn promovendi een artikel lezen, wat bijna opgestuurd kan worden. Ik ben benieuwd wat ze ervan heeft gemaakt, dus daar heb ik wel zin in.
En maandag is mijn overlegdag met alle promovendi, dus ik heb bijna ieder uur een ander gesprek: dan vertellen waar ze mee bezig zijn. Het zijn heel verschillende projecten; van promovendi die allemaal in een andere fase van hun onderzoek zitten.Ik ga één stuk lezen van een promovendus die net klaar is met de dataverzameling. We kijken of we adolescenten met ADHD beter kunnen leren plannen, bijvoorbeeld zodat ze hun huiswerk beter leren organiseren, of hun kamer op kunnen ruimen.Een ander is een paar maanden geleden begonnen. Zij werkt aan adolescenten met autisme, en daar willen we een longitudinale studie bij gaan doen. Dus we moeten besluiten wat we willen gaan meten en wat niet. En er is nog iemand halverwege een project, dus dat geeft weer een heel andere dynamiek.

Toevallig gaan we maandag ook uit eten met de hele groep. Dat is een nogal verlaat nieuwjaarsdiner.

Waar gaat uw volgende publicatie over?
Het stuk dat we als eerste gaan opsturen is een meta-analyse over hoe goed kinderen met autisme gedrag kunnen stoppen. Als je bijvoorbeeld telefoneert, moet je verstorende elementen op de achtergrond onderdrukken om je te kunnen richten op het gesprek. Dat noemen we inhibitie. Er wordt gedacht dat mensen met autisme daar meer moeite mee hebben. Maar er is nog andere soort inhibitie, namelijk dat je een beweging moet stoppen als die eenmaal in gang is gezet. Bijvoorbeeld als je fietsend een stoplicht nadert en je opeens moet stoppen omdat het licht op rood springt. Het idee was dat mensen met autisme problemen hebben met die eerste vorm van inhibitie, dus verstorende informatie onderdrukken. Ze zouden minder problemen hebben met het stoppen van in gang gezet gedrag. Als je goed naar gepubliceerde resultaten van zo’n veertig studies kijkt, komt een tegenovergestelde conclusie naar voren. Een aanzienlijk deel van de mensen met autisme heeft ook last van de tweede vorm van inhibitie. Het kan goed zijn dat die mensen andere hulp nodig hebben.
Niet iedereen heeft last van dezelfde problemen, ondanks dat ze onder dezelfde diagnose vallen. Wij willen weten welke verschillen er toe doen. En we hopen voorspellers te vinden voor wie goed reageert op een bepaalde therapie. Er loopt een interventiestudie, met een computertraining. Als die klaar is, weten we hopelijk beter wie daar baat bij heeft en wie niet.

Wat zijn de vernieuwende vragen die u stelt, of de methodes die u gebruikt? Hoe draagt u bij aan de innovatie in uw vakgebied?
We proberen steeds een brug te slaan tussen wat we doen in het onderzoek en wat dat kan betekenen in de klinische praktijk. Als ik naar congressen ga, wissel ik in gedachten steeds tussen de twee werelden; als ik bij een congres ben over fundamenteel onderzoek denk ik aan hoe we dat kunnen toepassen in de kliniek. En bij een klinisch congres denk ik ‘hoe zit dat eigenlijk?’ Overigens zijn er natuurlijk wel meer groepen die onderzoek zo benaderen.

Dat wij over de hele levensloop kijken is wél erg uniek aan onze groep. Wij denken dat wat waar is voor de ene leeftijdsgroep, niet waar hoeft te zijn voor een andere leeftijdsgroep. Kijkend naar gewone ontwikkeling weten we dat natuurlijk wel, maar die kennis wordt nog niet veel toegepast.
Ik ben onderzoek gaan doen naar ouderen met autisme. Dat doet eigenlijk niemand. In de kliniek kwam ik in aanraking met deze mensen en toen besefte ik dat we daar nog maar weinig vanaf weten.
Bij sommige mensen met autisme nemen de symptomen erg af met de leeftijd, terwijl anderen veel hulp nodig blijven hebben. Soms nemen bepaalde symptomen heel erg toe in een bepaalde levensfase. Je hoopt op termijn natuurlijk te kunnen voorspellen wie welke route in slaat, om ze beter te kunnen begeleiden. Maar dat kunnen we nu nog niet. Wij richten ons op persoonsfactoren; hoe zit een persoon in elkaar, wat voor symptomen heeft hij/zij, wat is de cognitie. Andere onderzoekers kijken meer naar omgevingsfactoren. Weer anderen bestuderen de rol van genetica.

Waarvan ziet u dat het mensen belemmert, wat moet er veranderen in de wetenschap, en heeft u tips?
Mensen moeten weten waar je mee bezig bent, dus geld aanvragen heeft ook een goede component. Maar deels belemmert het je onderzoek; mensen voelen een enorme druk. Ik zie bijvoorbeeld dat promovendi nu veel meer bezig zijn met publiceren. Maar we willen het hebben over de inhoud. Als die goed is, wordt het toch wel opgeschreven.
Publicatie is niet het doel maar een middel om te communiceren wat je hebt gedaan. Soms wordt het middel bijna een doel. Dat zie je verschuiven.
Ik heb daar voor mijn gevoel minder aan meegedaan. Ik heb veel onderwijs gegeven. Dat is trouwens een andere belemmering: we willen dat mensen goed onderzoek doen, goed onderwijs geven én goed over hun onderzoek kunnen praten. Maar mensen kunnen ook heel waardevol voor de wetenschap zijn als ze bijvoorbeeld alleen maar echt heel goed zijn in dingen beredeneren en uitzoeken, en misschien niet zo goed kunnen communiceren. En er zijn ook mensen die heel goed zijn in het maken van de vertaling naar een breder publiek, maar die minder goed zijn in het doorgronden van theorie. Je hebt alle typen mensen bij elkaar nodig om goede wetenschap te kunnen bedrijven.
Ik denk dat er nu heel goede mensen zijn die nét geen beurs krijgen, maar die wel heel goed zijn voor het functioneren van een team.

U bent nu professor. Welke bijdrage hoopt u nog te leveren?
Ik hoop altijd anderen te motiveren om ook onderzoek te doen, in mijn geval specifiek naar autisme en ADHD. Ik zou onderwijs geven daarom niet willen missen. Naast het uitpluizen van hoe dingen werken vind ik het kunnen enthousiasmeren van mensen en ze te zien groeien één van de leukste dingen van mijn vak.

Een andere droom, maar daar hoef je geen professor voor te zijn, is dat we meer kennis bij elkaar kunnen voegen. We zoomen nu allemaal in op een deelaspect. Dat is logisch omdat de vraag complex is. Maar ik zou willen dat die deelaspecten meer bij elkaar komen. Maar ik weet niet of dat een haalbaar doel is in mijn leven!

Het is zaterdagmiddag, net na lunchtijd. Waar bent u? Waar denkt u aan?
Dan heb ik net gesport en daarna ga ik vaak gezellig bij vrienden of familie lunchen. En daar blijven we dan vaak de hele middag hangen. De zaterdag is mijn ultieme relaxdag. Geen werk.

Dit artikel verscheen 11.03.2013 op SciencePalooza.nl