De victimoloog pleit voor meer dan extra rechten voor het slachtoffer

De victimoloog pleit voor meer dan extra rechten voor het slachtoffer

Dit interview deed ik in het kader van de serie ‘De Jonge Akademie over de knie‘ op SciencePalooza.nl.

Prof.dr.mr.Rianne Letschert is binnen het internationaal recht vooral geïnteresseerd in victimologie. Dit relatief jonge vakgebied onderzoekt zowel juridische als psychosociale aspecten van slachtofferschap. Rianne Letschert strijdt en pleit niet als een activist voor alleen maar meer rechten voor het slachtoffer. In plaats daarvan onderzoekt ze de behoeften van slachtoffers en andere partijen in een juridisch proces, als ook de praktische haalbaarheid van het bieden van herstel.

De titel van onze serie is DJA over de knie. Wanneer bent u voor het laatst over de knie gegaan in uw werk?
Oh, dat is moeilijk… Misschien het beoordelingsgesprek na 1 jaar hoogleraarschap. Dan krijg je een vrij formeel gesprek met de decaan, om te kijken of je dat jaar goed hebt gefunctioneerd. Hoewel dat ook niet echt voelde als dat ik me moest verantwoorden. In meer informele sfeer kan ik me eigenlijk geen situaties herinneren waarbij ik dat gevoel had.

Wat gaat u maandag doen? Heeft u er zin in?
Ik ben druk bezig met de voorbereiding van reizen naar zowel Rwanda als Israël en de Palestijnse gebieden. Ik probeer van tevoren tijd in te ruimen om daarover na te denken, niet alleen tijdens de vlucht. Ik ga een collegereeks voorbereiden, want ik ga in Israël een week lang een intensieve cursus geven. En in Rwanda is een congres over ‘massavictimisatie’, en daar moet ik ook nog wat voor voorbereiden.

Waar gaat uw volgende publicatie over?
We zijn een studie aan het opzetten over de gevolgen voor slachtoffers van de Arabische revoluties en voormalige dictatoriale regimes en de verschillende manieren om daarmee om te gaan. Zowel ten aanzien van juridische mogelijkheden om herstel te bieden, als op psychosociaal vlak. We weten dat slachtofferhulp in verschillende landen anders of gewoon niet geregeld is.

Uit een voorstudie bleek dat de druk vanuit de internationale gemeenschap om een bepaald juridisch en normatief kader toe te passen heel groot is. Er is een theorie rondom wat we ‘transitional justice’ noemen. In Tunesië heeft internationale druk ervoor gezorgd dat er nu zelfs een Ministry of Transitional Justice is. Dat is ongekend. In Egypte daarentegen kennen ze die hele term niet, en dus wordt deze ook niet gebruikt.

Die invloed van buitenaf kan de agenda bepalen zoals in Tunesië, zonder dat per definitie bekeken wordt of dat kader wel het juiste is om toe te passen. Het is ook onduidelijk of dit soort vernieuwingen gevolgen heeft voor de gewone man op straat. Er moet meer empirisch onderzoek gedaan worden naar de effecten van transitional justice-maatregelen voor zowel individuele slachtoffers als de samenleving als geheel.

Sowieso is het in post-conflict landen lastig om mensen te categoriseren in slachtoffer- of dadergroepen. Onderdeel van ons werk is ook om te onderzoeken of de huidige slachtofferagenda niet veel meer verdeelt en onrust creëert dan dat het herstel biedt.
Deze inzichten moeten leiden tot praktische instrumenten, gericht op zowel lokale NGOs als overheidsinstellingen. Wij doen de wetenschappelijke kant van dit verhaal en onze Engelse partner Redress vertaalt dit naar praktische implementatie.

Wat zijn de vernieuwende vragen die u stelt, of in de methodes die u gebruikt? Hoe draagt u bij aan de innovatie in uw vakgebied?
Victimologisch onderzoek is vaak toegespitst op conventionele misdrijven, zoals we die in Nederland kunnen meemaken. Er wordt nog niet vaak gekeken naar misdrijven in een context zoals in Egypte of Tunesië, waar je te maken hebt met een verleden van een onderdrukkend regime. Slachtofferrechten zoals we die hier kennen die eigenlijk universeel zijn, zijn veel moeilijker te implementeren vanwege die context. Zowel omdat het massavictimisering betreft, maar ook omdat het in een context van zeg 60 jaar niet altijd duidelijk is wie dader is en wie slachtoffer.

Er komt wel steeds meer aandacht voor de situatie van slachtoffers in conflictgebieden. Maar internationaal erkende slachtofferrechten zijn ontwikkeld met die wat meer traditionele vorm van slachtofferschap in het achterhoofd. De vraag is nu hoe je slachtoffers in deze context toch een bepaalde vorm van herstel kunt bieden, terwijl je ook pragmatisch moet zijn, omdat je nou eenmaal met die context te maken hebt. In Nederland heeft ieder slachtoffer bijvoorbeeld spreekrecht tijdens het juridisch proces. Het is een heel mooi idee dat het slachtoffer mag vertellen wat een misdaad met hem/haar heeft gedaan. Maar denkend aan de genocide in Rwanda, is het heel lastig om ieder slachtoffer spreekrecht te geven. Het is praktisch niet haalbaar, en soms zijn er niet eens juridische processen om alle daders te berechten. Via dit onderzoek hopen we te ontdekken hoe we toch iets voor slachtoffers kunnen betekenen.

Specifiek interessant aan het Midden-Oosten is dat daar ook verschillende vormen van islamitische wetgeving en rechtspraak zijn. Daar is weinig onderzoek naar gedaan. Mogelijk biedt die verworvenheden waar slachtoffers wel iets aan kunnen hebben, of zijn er juist zaken die tegen het slachtoffer werken.

Ook moet er beter worden gekeken naar de behoeftes van slachtoffers, meer dan dat alleen maar extra rechten worden verzameld waarvan de effecten op het herstel van slachtoffers onduidelijk zijn. We moeten voorkomen dat we alles in de vorm van een recht zien, want dat schept verwachtingen. Als die vervolgens niet waargemaakt kunnen worden, levert dat mogelijk meer schade. In Nederland slaat het debat soms door: de roep om steeds maar meer slachtofferrechten maakt het mogelijk interessant voor het slachtoffer om in de slachtofferrol te blijven. Daar zitten meer fundamentele vragen achter, namelijk of je dat via het recht of daarbuiten moet proberen te organiseren.

Waarvan ziet u dat het mensen belemmert, wat moet er veranderen in de wetenschap, en heeft u tips?
Ik zou willen pleiten voor meer tijd voor onderzoek. Vooral sinds het hoogleraarschap merk ik dat ik vaak met veel andere dingen bezig ben dan mijn onderzoek. Onder andere omdat er steeds minder middelen zijn. Soms vraag ik me af of ik ‘fondsenwerver’ op mijn kaartje moet zetten.

Voor dit project in het Midden-Oosten ben ik al een jaar bezig om een investeerder te vinden. Zeker omdat wij vaak aan gevoelige, soms als ‘zielig’ bestempelde thema’s werken, willen bedrijven zich er niet altijd mee associëren. Dus zijn we meer aangewezen op de non-profit sector. Ik maak me zorgen dat bepaald onderzoek verdwijnt omdat er niet voldoende middelen voor vrijkomen.

Een oplossing is om meer structurele middelen aan onderzoek toe te kennen. Vanuit de overheid krijgen universiteiten steeds minder financiële ondersteuning. Tegelijkertijd moet je aan veel dingen voldoen: we krijgen heel veel visitaties (zowel tav onderzoek als onderwijs). Als ik daar wat minder tijd aan zou kunnen besteden, dan heb ik meer tijd over voor onderzoek. Het bureaucratische proces eromheen mag dus minder.

Als je ziet dat een onderzoeksgroep goed loopt, zou je die meer vertrouwen kunnen geven. Nu worden dingen soms sufgeëvalueerd en dat kost veel tijd. Het maakt je bewust van de toegevoegde waarde van je onderzoek, dus verantwoording moeten afleggen is absoluut niet verkeerd. Maar het slaat nu soms wat door.

U bent nu professor. Welke bijdrage hoopt u nog te leveren?
Inhoudelijk hoop ik dat mijn onderzoek het vakgebied verder brengt, waardoor ook Victimologie als zodanig zich verder verstevigt. Met name het interdisciplinaire karakter ervan: ik hoop dat ik de afzonderlijke monodisciplines dichter bij elkaar kan brengen.

Verder zijn we het afgelopen jaar begonnen met een Masteropleiding. Relatief snel hebben 45 enthousiaste studenten zich gemeld. Onderwijs geven is heel inspirerend. Ik breng graag de kennis uit het onderzoek over, zodat studenten later de victimologische kennis kunnen toepassen. Ikzelf had er tijdens mijn studie nog nooit van gehoord. Meer bekendheid hebben we nu al bereikt, en dat hoop ik nog verder uit te bouwen.

Het is zaterdagmiddag, net na lunchtijd. Waar bent u? Waar denkt u aan?
Zaterdag voetbalt mijn zoontje van 6. Dan denk ik eigenlijk helemaal niet aan werk. Dat is de dag dat ik met de kindjes bezig ben. Als je zondag had gezegd, had ik geantwoord dat ik dan waarschijnlijk een artikel zit te lezen, maar zaterdag probeer ik werkgedachten zoveel mogelijk uit te schakelen.

Dit artikel verscheen 25.02.2013 op SciencePalooza.nl